ECLI:NL:HR:2001:AB0032 (Vervangende toestemming erkenning)

Vervangende toestemming erkenning, HR 16 februari 2001
(ECLI:NL:HR:2001:AB0032)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Vervangende toestemming erkenning niet beperkt tot vaders die ‘family life’ met kind hebben.

Rechtsregel

Tot 1 april 1998 bestond op grond van de jurisprudentie de mogelijkheid tot vervangende toestemming tot erkenning uitsluitend voor de man die met het kind ‘family life’ had. Met de inwerkingtreding van artikel 1:204 lid 3 BW is deze mogelijkheid in de wet vastgelegd. Hierbij heeft de wetgever bewust ervan afgezien dit te beperken tot vaders die ‘family life’ hebben met hun kind. Er moet een belangenafweging plaatsvinden, waarbij het uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker aanspraak er op heeft dat de relatie wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De aanspraak van de man moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Nu de wetgever met dit artikel als doel heeft gehad aan te sluiten bij de biologische werkelijkheid, kan niet worden aanvaard dat het feit dat de band tussen het kind en de echtgenoot van de moeder verandert door de erkenning, schade aan zijn belangen als bedoeld in dit wetsartikel oplevert.

Inhoud arrest

De vader en de moeder hebben een relatie. In 1997 wordt hun kind geboren. De moeder is 16 als zij zwanger wordt, de vader 17 jaar. Zij verbreken hun relatie voordat het kind wordt geboren. Het kind wordt opgenomen in het gezin van de ouders van de moeder. De moeder wordt door de rechtbank bij beschikking van 25 maart 1998 meerderjarig verklaard. Daardoor krijgt zij het eenoudergezag over het kind. Bij beschikking van 12 september 1998 benoemt de rechtbank een bijzonder curator over het kind.

Na de geboorte van het kind leert de moeder haar huidige man kennen. Zij vormt met hem en het kind een gezin. Zij is tevens zwanger van zijn kind. Tot aan haar huwelijk heeft de moeder bij haar ouders gewoond met het kind.

De vader wil het kind erkennen. De moeder weigert dit, dus dient de vader een verzoekschrift in bij de rechtbank om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van het kind. De moeder bestrijdt het verzoek. De rechtbank stelt een bijzonder curator in om de belangen van het kind te behartigen. Na een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 maart 1999 wijst de rechtbank bij beschikking van 9 juni 1999 het verzoek van de vader toe. De moeder stelt hoger beroep in. Het hof bekrachtigt bij beschikking van 20 april 2000 de beschikking van de rechtbank. De moeder stelt vervolgens cassatie in. De vader dient een verweerschrift in. De Hoge Raad verwerpt het beroep.