ECLI:NL:HR:2000:AA4436 (Hema)

Hema, HR 21 februari 2000
(ECLI:NL:HR:2000:AA4436)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Bij een ontslag op staande voet moeten de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden afgewogen tegen de ernst van de dringende redenen en moet de werkgever met onverwijlde spoed handelen.

Rechtsregel

Van een dringende reden voor ontslag op staande voet is alleen sprake als van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd het dienstverband te laten voortduren. Bij de beoordeling moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Hier horen bijvoorbeeld de persoonlijke omstandigheden zoals de leeftijd van de werknemer en de gevolgen van het ontslag op staande voet bij. Toch is het zo dat als de gevolgen van het ontslag ingrijpend zijn, een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd kan zijn. Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek even heeft geduurd en dat de Hema toch met onverwijlde spoed heeft gehandeld, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank heeft alleen onvoldoende gemotiveerd dat de persoonlijke omstandigheden van de werknemer zijn meegewogen in de beoordeling.

Inhoud arrest

De werknemer begint op 1 juni 1960 met werken bij de Hema. Inmiddels werkt hij als verkoopchef/plaatsvervangend bedrijfsleider.

Bij brief van 15 november 1994 zijn alle medewerkers gewaarschuwd voor de arbeidsrechtelijke consequenties als er diefstal geconstateerd wordt.

Vanwege een reorganisatie tekent de werknemer op 12 juli 1995 een overeenkomst tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. In de overeenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd per 30 september 1995 en dat de Hema de uitkering, die volgens het sociaal plan aan de werknemer wordt toegekend, zal aanvullen.

Op 29 juli 1995 neemt de werknemer afscheid in zijn filiaal (voor de maanden erna tot aan de beëindiging zet de werknemer zijn vakantiedagen in). Die avond wordt ontdekt dat de werknemer twee flessen motorolie van vijf gulden per stuk in zijn auto heeft staan, die hij niet heeft betaald. De werknemer geeft het toe, maar zegt dat hij deze vergeten is te betalen.

Op 31 juli 1995 vindt een gesprek plaats met de werknemer, waarna hij wordt geschorst in het belang van een onderzoek. Ten tijde van dit onderzoek heeft de werknemer geen recht op doorbetaling van zijn salaris. Op 17 augustus 1995 vindt er weer een gesprek plaats met de werknemer. In dit gesprek wordt hem verteld dat hij wordt ontslagen wegens diefstal/verduistering van Hema-goederen. Bovendien wordt de werknemer ervan verdacht dat dit niet de eerste keer is dat hij wat gestolen heeft. In de brief over het ontslag staat ook dat de Hema zich hierdoor niet meer gebonden voelt aan de regeling in het kader van het sociaal plan.

De werknemer dagvaardt de Hema en vordert de kantonrechter het ontslag op staande voet nietig te verklaren, de Hema te veroordelen zijn salaris door te betalen, inclusief wettelijke verhoging en de Hema te veroordelen tot nakoming van het sociaal plan. Hema bestrijdt de vorderingen en vordert, voor het geval het ontslag nietig wordt verklaard, voor recht te verklaren dat de werknemer zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen, vordert de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 27 juli 1995 en voor recht te verklaren dat hierdoor de eerder betaalde bedragen ongedaan moeten worden gemaakt. De werknemer heeft deze vorderingen weer bestreden.

De kantonrechter verklaart bij vonnis van 5 december 1996 het ontslag op staande voet nietig en veroordeelt de Hema tot doorbetaling van het salaris van de werknemer inclusief wettelijke vertragingsrente. In reconventie ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 9 mei 1996 vanwege de aan de werknemer toerekenbare tekortkomingen en bepaalt dat de Hema de beëindigingsovereenkomst, zoals deze op 12 juli 1995 tussen beide partijen overeengekomen is, niet na hoeft te komen. Zowel de werknemer als de Hema hebben hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Alkmaar.

De rechtbank Alkmaar vernietigt bij vonnis van 22 januari 1998 het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de werknemer af. Het vonnis in reconventie bekrachtigt de rechtbank voor zover daarbij is bepaald dat de Hema het sociaal plan niet hoeft na te komen en vernietigt de rest van het vonnis. De rechtbank verklaart dat de werknemer op 29 juli 1995 toerekenbaar te kort is geschoten in zijn verplichtingen als werknemer. De werknemer gaat in cassatie. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank, verwijst de zaak naar het gerechtshof in Amsterdam en veroordeelt de Hema voor de kosten in het geding.