ECLI:NL:HR:1984:AC8567 (Bijlmer Noodweer)

HR 23-10-1984, NJ 1986, 56 (Bijlmer noodweer)
(ECLI:NL:HR:1984:AC8567)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr) in combinatie met een verboden vuurwapen (art. 26 & art. 27 WWM). Een inwoonster van de Amsterdamse wijk Bijlmermeer droeg een illegaal vuurwapen bij zich. Ze was lid van een schietvereniging en kon overweg met een vuurwapen. Ze gebruikte haar vuurwapen om zich te verdedigen tegen twee overvallers. Een van hen werd dodelijk geraakt en de ander raakte zwaargewond. Verdachte werd doodslag, poging tot doodslag en verboden vuurwapenbezit ten laste gelegd. Ze deed een beroep op primair noodweer en subsidiair noodweerexces.

Rechtsregel

Kan er een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces worden gedaan, ondanks het feit dat verdachte een verboden vuurwapen heeft gebruikt? Het gerechtshof stelde dat de verdachte gezien haar ervaring en de korte afstand waarop de verdachten zich bevonden, in staat had moeten zijn geweest om hen op minder vitale plekken te raken. Dit was echter het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de overval was veroorzaakt.

Het beroep op noodweer werd verworpen, maar het beroep op noodweerexces werd gehonoreerd met ontslag van rechtsvervolging. Verdachte werd wel veroordeeld voor verboden vuurwapenbezit. Het Openbaar Ministerie ging in cassatie, maar het cassatieberoep werd verworpen. Uiteindelijk is verdachte alleen veroordeeld voor verboden vuurwapenbezit.

Het gebruik van een verboden vuurwapen bij verdediging van het lijf, staat een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet in de weg.

Inhoud arrest

Een vrouw werd door twee mannen beroofd in het portiek van haar flat in het Amsterdamse Bijlmermeer. Omdat ze in het verleden al een keer was beroofd, had ze een illegaal vuurwapen gekocht. Ook was ze lid geworden van een schietvereniging. Ze stond te wachten op de lift, toen ze werd overvallen door twee mannen. Ze werd met veel geweld vastgegrepen en bedreigd met een mes. Ze trok haar pistool en loste een waarschuwingsschot. Omdat dit niet hielp, schoot ze nog een keer. Een van de overvallers werd hierbij dodelijk getroffen in de borst en strompelde weg. De tweede overvaller kwam terug om de vrouw alsnog te beroven van haar tas. Wederom schoot ze raak.

De vrouw beriep zich op primair noodweer en subsidiair noodweerexces. Het hof overwoog als volgt.

“[(1)] Verdachte heeft echter de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden door R. met het vuurwapen in de borst te schieten. Gezien haar ervaring met vuurwapens en de geringe afstand (…) moest zij in staat zijn geweest hem te raken in minder vitale delen van zijn lichaam. Wel acht het hof aannemelijk dat het schieten (…) het onmiddellijk gevolg is geweest van haar hevige gemoedsbeweging door de onderhavige overval veroorzaakt, (…) [(2) Uit de omstandigheden…] heeft verdachte mogen opmaken dat er eveneens onmiddellijk dreigend gevaar bestond dat G. haar lijf zou aanranden. Ook toen heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden, door G. in de rechter long te schieten, doch ook dit schieten was kennelijk een gevolg van een hevige gemoedsbeweging (…). Hieruit volgt dat het beroep op noodweer faalt maar het beroep op noodweerexces opgaat. (…) [6.1 onder c] dat mitsdien het beroep op noodweer[-exces] opgaat en de verdachte dus niet strafbaar is, waaraan de onwettigheid van het wapenbezit van verdachte niet afdoet.“

De Hoge Raad sloot zich aan bij het oordeel van het hof door het volgende te overwegen.

“(…) heeft het Hof geen blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het bepaalde in art. 41 Sr door te oordelen als in 6.1 onder c weergegeven.”